Dagboek van een eerstejaars: Een potje vuile seks tijdens de studentendoop
Vorige week was het zover: ik zou me laten dopen. Niet door een of andere kindvriendelijke pastoor maar door een stelletje wraakzuchtige doopmeesters van mijn studentenverenging. Zoals bij de cantussen ging ik eerst opzoek naar wat inside informatie. Tips werden me om het hoofd geslingerd. Een hoofd dat ik trouwens best eerst waste met olijfolie en na de feiten kon spoelen met ijskoud water, melk en dreft. Maar afzien zou ik volgens hen allen toch doen en dus was een portie moed (of hoe Sergio Herman het zo mooi zegt: ‘Ballen’) een echte must.
We troepten samen voor onze fakbar. Diep vanbinnen gierde de angst en de daarbij passende adrenaline door ons lijf, maar we hielden allen een strak gezicht aan. We zouden wel niet moeten vechten, maar de Latijnse spreuk ‘morituri te salutant’ was hier zeer toepasselijk. We werden ingedeeld in verschillende, kleinere groepjes. Aangezien ik vorige week te weten was gekomen dat ik de eer en het genoegen had te zetelen in het jaarpresidium, mocht ik me verwachten aan een speciale behandeling. Het startte allemaal met een douche van viezigheid dat we vervolgens mochten aflikken van de stoep en de geparkeerde auto’s. Natuurlijk heeft iedere studentenvereniging zijn eeuwenoude vijand en dus was het onze beurt om onze kleuren te gaan verdedigen in de fakbar van de vijand. We scholden ze uit voor janet en stuk stront en werden vriendelijk onthaald met … een spuitende brandslang. Zo kwam het dat we reeds na het eerste kwartier kletsnat waren. Het maakte het hele gebeuren alleen maar gezelliger, kuch kuch.
Wat toen volgde, was een vernederende tocht doorheen Leuven. Onderweg moesten we kruipen tot onze knieën blauw zagen, hondenbrokken en kattenvoer eten en werden we bekogeld met allerlei andere vuiligheid dat we vervolgens naar binnen mochten werken. De daarbij horende kokhalzende geluiden werden gemaakt, maar ik bespaar jullie de details, anders laat niemand zich nog dopen volgend jaar. Alsof dat nog niet genoeg was, moest ik ketchup en mayonaise met mijn mond doorgeven aan een andere jongen, elk meisje doggy style nemen al zingend*, tot viermaal toe ondergaan in een ijskoude vijver in het park, mijn haar masseren met knoflook en elk standbeeld laten genieten van een potje vuile seks. Kortom, het was een helse tocht! Na vier uur afzien, klonk het einde ons als goud in de oren. Het was tijd voor een zuurverdiende douche gevolgd door een hartverwarmende cantus waar véél bier zou vloeien. We hadden het allemaal verdiend.
Enkele dagen later stink ik (net als mijn kot) nog altijd naar look en stront, voelen mijn knieën nog even gehavend aan en ligt mijn maag nog altijd in de knoop. Ik kom echter elke dag die mensen tegen die ik heb leren kennen dankzij de doop en met hen heb ik nu een goede band. Ik sta ook elke dag iets fierder op en bovenal, ik leef nog. Dus zo slecht kan het allemaal niet geweest zijn. En volgend jaar herhaalt het hele verhaal zich, maar ben ik geen lijdend voorwerp meer, maar de doopmeester.
* Het stierenlied: “Stieren, stieren, stieren dat zijn wij. Stieren, stieren, stieren dat zijn wij. We poepen der één, we poepen der twee, we poepen er drie, we poepen er vier. En als er niets de poepen valt, dan drinken wat bier!”