Het jobparcours van Kristof Hoefkens
Elke maandagavond op VTM:
Spitsbroers, een reeks over twee broers die ervan dromen om profvoetballer te worden. Een van hen haalt het en schiet tegelijk de droom van zijn broer aan diggelen. Bedenker en scenarist van de reeks is Kristof Hoefkens. Als die naam je bekend in de oren klinkt, dan ben vast lezer van De Standaard, waar Kristof al acht jaar journalist is. Ofwel denk je spontaan aan KV Oostende-verdediger Carl Hoefkens, da's Kristof z'n grote broer.
"Eigenlijk was ik te lui om profvoetballer te worden."
GUIDO: De openingsvraag ligt voor de hand: is Spitsbroers autobiografisch?
Kristof: Nee. Ik heb vooral de reacties van mensen gebruikt als uitgangspunt. Ik merk nog steeds dat velen het blijkbaar erg vinden voor mij dat ik het niet heb gehaald als profvoetballer, en mijn broer wel. Zelf heb ik bij de jeugdploeg van Lierse gespeeld. Dat was zes dagen op zeven voetballen. Voetbal was mijn leven toen ik jong was. Tot mijn zeventien, achttien jaar heb ik bij Lierse het leven geleid dat jongens die het later wel maken als profvoetballer ook leiden.
GUIDO: Maar het is niet gelukt.
Kristof: Nee, omdat het uiteindelijk toch mijn passie niet bleek te zijn. Ik had er wel talent voor, maar de echte passie ontbrak. Als je ergens echt goed in wil worden, heb je passie nodig. Mijn broer heeft dat heel fel, bijna op het obsessieve af. Ik heb toen gemerkt dat mijn passie niet bij voetbal ligt. Ik heb dat wel met schrijven. Ik kan in het holst van de nacht opstaan om een idee te noteren en dan de rest van de nacht niet meer kunnen slapen van opwinding. Daar wil ik mezelf pijn voor doen, maar niet voor het voetbal. Ik wou alleen maar matchen spelen. Op de training hoopte ik dat we niet moesten lopen, in het voorseizoen was ik te lui om uit mijn bed te komen, als het regende had ik geen zin om te trainen, en als mijn broer thuis de trappen op en af aan het lopen was, lag ik in de zetel te zappen.
Foute broederjaloezie
GUIDO: Ben je dan met tegenzin gaan studeren?
Kristof: Nee, want ik heb redelijk snel gevoeld dat ik wou schrijven. Waarom precies weet ik niet. Ik ben dan Germaanse gaan studeren omdat ik dacht dat ik toen veel zou mogen schrijven. Dat viel nogal tegen: in de Germaanse moet je vooral veel lezen. Journalistiek bood toen een uitweg: in die richting wist ik wel zeker dat ik zou mogen schrijven. Het was dus niet dat mijn wereld in duigen viel toen het voetballen voor mij ophield. Bij de twee broers in de reeks is dat wel het geval. Daar is het de jongste die het maakt als profvoetballer, terwijl bij ons Carl de oudste is van de twee. In de reeks heb ik het uitvergroot: niet alleen valt de droom van de oudste broer in duigen, hij ziet tegelijk zijn jongere broer alles realiseren waar hij ooit van heeft gedroomd: profvoetballer worden, steeds meer geld verdienen, alle vrouwen willen hem… Jaloers zijn op je eigen broer, dat is een interessant gegeven om een verhaal aan op te hangen, want op zich is het een heel fout gevoel. Voor je broer wil je toch alleen maar het allerbeste? Je kan zo’n gevoel van broederjaloezie niet uiten, het is bijna een taboe.
GUIDO: Dankzij Carl heb je ongetwijfeld een directe toegang tot het profvoetballerswereldje. Heb je daarom voor dat milieu gekozen als achtergrond voor de serie?
Kristof: Ja, en het verbaasde me dat de voetbalwereld nog niet eerder is gebruikt als arena voor een fictieserie, op de
Kampioenen en
Team Spirit na.
Spitsbroers is anders, omdat het realistisch is. Hoe het binnen een club werkt, transfers, makelaars, smerige deals, alles is echt zoals het gebeurt. En inderdaad, ik was een jaar of dertien toen Carl doorbrak, dus ik heb van mijn tienertijd tot nu op de eerste rij gezeten en alle verhalen gehoord. Het lag dus voor de hand dat ik voetbal als arena zou kiezen, want dat ken ik zelf het best. Voetbal is ook gewoon een uitvergroting van het echte leven.
GUIDO: Heeft Carl rechtstreeks advies gegeven bij het schrijven van de reeks?
Kristof: Nee, dat niet, al heb ik hem soms wel stukken van het scenario laten lezen. Kerstmis bij de Hoefkens was vorig jaar een beetje speciaal, want we hebben in de zetel gegeten terwijl we naar alle afleveringen van Spitsbroers keken. En Carl vond het heel goed.
GUIDO: Je hebt al subtiel te kennen gegeven dat de fans van Vanessa Hoefkens enigszins op hun honger zullen blijven bij Spitsbroers?
Kristof: (lacht)
GUIDO: Speelt Ella Leyers dan geen would-be WAG?
Kristof: Ha ja, want dat hoort bij het wereldje. Het is een reeks met chique wagens, knappe vrouwen, discotheken, dat hoort er allemaal bij, daar zijn we dan ook niet voor teruggeschrokken. Maar ik heb dat gezegd omdat de kijkers anders te veel op zoek zouden gaan naar de link met bestaande personen. Mijn vader lijkt ook niet op de vader in de reeks, en het personage van Ella is niet gebaseerd op Vanessa. Dat is alles. Maar Ella geeft wel gestalte aan een spelersvrouw zoals je je ze kunt inbeelden.
(glimlacht)
Recht van school
GUIDO: Is journalistiek een goede vingeroefening om naderhand fictie te gaan schrijven?
Kristof: Het is allebei schrijven, maar er is een groot verschil tussen de twee, vind ik. Journalistiek is snel en vluchtig, terwijl fictie neerkomt op heel veel herschrijven. Als journalist belicht je een klein stukje uit de bestaande wereld, terwijl je als fictieschrijver je eigen wereld schept uit het niets. Dat is een heel ander gevoel. Veel trager en diepgaander, niet te vergelijken met journalistiek. Behalve technisch, misschien. Een goed krantenstuk moet je ook opbouwen als een verhaal. ’t Is een ambacht.
GUIDO: Hoe ben je bij De Standaard terechtgekomen?
Kristof: Recht van school. Ik heb stage gedaan bij de krant en ben er blijven plakken. Het is mijn eerste job. Ik ben er lang mediaverslaggever geweest. Dan krijg je connecties. Ik liep al langer rond met het idee om iets rond voetbal te schrijven. Doordat ik het mediawereldje van binnenuit leerde kennen, is de bal vrij vlot aan het rollen gegaan. Ik had opgevangen dat er nood was aan verse ideeën voor fictiereeksen, en dan ben ik mijn idee gewoon gaan pitchen. Het is een geleidelijk proces van jaren geweest, maar nu is de reeks er.
GUIDO: En ondertussen ben je steeds bij de krant blijven werken?
Kristof: Ja, halftijds. Ik heb ook wel het geluk gehad dat mijn hoofdredacteur Karel Verhoeven me steunt. Hij vond dat ik ervoor moest gaan, en de rest zouden we wel regelen.
GUIDO: En nu gaan je collega-journalisten van De Standaard Spitsbroers kritisch onder de loep nemen. Ben je daar nerveus voor?
Kristof: Ik ben er in elk geval zeker van dat De Standaard haar oordeel op de reeks niet zal laten beïnvloeden door het feit dat ik daar werk. De chef cultuur heeft me letterlijk gezegd: “Ik hoop dat het goed is, want als de reeks niet deugt, zullen we dat wel moeten schrijven.”
(lacht) Goed, dat is dan niet persoonlijk. Ik heb het ook dikwijls meegemaakt dat sportjournalisten die ik goed ken brandhout maakten van een mindere voetbalprestatie van Carl. Tja, dat hoort bij de job.
(HDP)