Het jobparcours van URBANUS
Het bijna twintig jaar oude record van
Koko Flanel (meer dan één miljoen bioscoopbezoekers) ligt onder vuur door de onstuitbare opmars van
Loft , maar ondertussen heeft Urbanus toch maar mooi goud gevangen voor de verkoop van zijn dubbel-dvd's, die al meer dan 10.000 keer over de toonbank gingen. Tijd voor een babbel over zijn jobparcours.
"De showbizz was toen nog ver van mijn bed"
GUIDO: Wat was je eerste job , Urbanus?
Urbanus: Ik ben maar tot mijn vijftien jaar naar school geweest, en ben dan in een bakkerij gaan werken. Ik ben ook nog magazijnier geweest bij de platenfirma waar ik nu zit. Ik heb nog al die plaatjes van Jimmy Frey en Rocco Granata naar de koffer van hun auto gedragen, en ik weet nog dat die mannen me daar geen drinkgeld voor hebben gegeven. (lacht) Maar ondertussen volgde ik wel avondschool tekenen in Sint-Lukas Brussel, waarvan vier jaar lang het derde. We bleven daar allemaal hangen, want die leraar van het hoger stond ons niet aan. (lacht) We bleven gewoon zitten en bepaalden zelf ons lessenpakket. Eigenlijk leerden we daar enorm veel, tot zelfs hoe we een R4'ke moesten demonteren en terug in elkaar steken. Ik vond dat heel leerzaam.
GUIDO: Eigenlijk wou je toen striptekenaar worden, juist?
Urbanus: Dat klopt, maar ik begon een beetje gefrustreerd te worden omdat ik geen werk vond met mannekes tekenen. Aan de showbizz dacht ik nog niet, dat was ver van mijn bed. Maar toen kwam ineens de kleinkunst op. Jan De Wilde, Willem Vermandere, al die mannen die met een vuile jeansbroek en een kapotte pull het podium opkropen, terwijl de norm glitterkostuums uit Amerika was. Toen ik die mannen hoorde zingen over een kasseibaan of een zieke hond of zo, ging er voor mij een wereld open. Al dat soort ideetjes zaten ook al in mijn hoofd, en toen heb ik de sprong in het zwart gat gewaagd en ben ik op het podium gekropen. Eerst was dat in jeugdclubs, voor vier kameraden van mij en nog twee anderen.
GUIDO: Als humorist had je toen niet veel concurrentie. Je was een pionier.
Urbanus: Ja, hoewel ik daar zelf eigenlijk nooit iets voor heb gedaan. Ik heb niet zitten te piekeren om een eigen stijl te vinden of zo. Ik kwam uit een heel simpel dorpke waar iedereen zijn lagere school afwerkte en dan in de brouwerij ging werken. Wat wel een van de doorslaggevende invloeden is geweest, is dat ik uit een familie kom waar de mensen niet konden omgaan met emoties. Als er iemand stierf, dan werd daarmee gelachen. Als je vrouw je liet zitten, dan moest je geen schouderklopje verwachten. Nee, je werd er nog uitgelachen bij. Mijn humor komt bij veel mensen hard en brutaal over, maar in mijn dorp sprak iedereen zo. Ik vond daar niets speciaals aan. Een voorbeeld: mijn nonkel Maurice zijn schoonmoeder was gestorven. Toch erg in iemand zijn leven, en de mensen vroegen aan hem: "Hoe is 't met uw Martha, voelt ze zich al wat beter?" Maurice antwoordde: "Maar jongen toch, die liep daar triestig achter die lijkwagen! Met hare kop zodanig in de grond aan 't janken, mocht er een boer tussen haar en de lijkwagen gereden zijn, zou ze achter zijn strontkar gelopen hebben." (lacht) Dat ging bij ons altijd zo. Mijn moeder vroeg eens: "Wat vind je van mijn nieuwe kast die ik heb gekocht?" "Ja, die konijnen gaan daar chic in zitten binnen drie maand." Versta je, nooit eens een ernstig woord, dat zit in de familie. Toen diezelfde nonkel Maurice zat weg te kwijnen in een bejaardentehuis, zei hij tegen me: "Dankzij het feit dat ik de nonkel van Urbanus ben, word ik hier nogal gesoigneerd hoor. Al de oudjes krijgen één vingerhoedje yoghurt per dag, en ik krijg er twee." (lacht) Elk probleem werd opgelost door ermee te lachen. En dat is mijn stijl geworden.
(HDP)